- voorbij
- voorbij1{{/term}}I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [afgelopen] past ⇒ 〈predicatief〉 over♦voorbeelden:1 die tijd is voorbij • those days are gonevoorbije tijden • bygone timesII 〈bijwoord〉1 [voor iets/iemand langs] past, by2 [verder dan] beyond, past♦voorbeelden:1 wacht tot de trein voorbij is • wait until the train has passedhet onweer trekt voorbij • the thunderstorm is blowing over2 hij is die leeftijd al lang voorbij • he's way past that ageje bent er al voorbij • you've already passed it————————voorbij2{{/term}}〈voorzetsel〉1 [verder dan] beyond, past2 [langs] past♦voorbeelden:1 we zijn al voorbij Amsterdam • we've already passed Amsterdameven voorbij het kruispunt • just beyond/past the intersection2 hij ging voorbij het huis • he went past the house
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.